×
☰ Menu
robertdouw.nl

WEST-GERMAANS

Knibbel

Taal
| 15-03-2021
Bij het zien van de titel van dit stukje komt in het Nederlandstalige deel van mijn brein de zin ‘knibbel knabbel knuisje’ op, of het woord beknibbelen (wat qua herkomst verwant is aan knabbelen), maar daar gaat dit stukje allemaal niet over. Het Friestalige deel van mijn brein is zich bij het zien van diezelfde titel namelijk ineens heel erg bewust van het gevoel in de gewrichten halverwege mijn benen, en vertaalt ondertussen het woord knibbel in knie. Wonderlijk, dat brein.


Germaanse eensgezindheid
In het Nederlands noemen we het gewricht tussen het boven- en onderbeen een knie, net als de Duitsers; het enige verschil is dat onze oosterburen elk zelfstandig naamwoord met een hoofdletter spellen, en dus Knie schrijven. Het Engels wijkt een klein beetje af: daar schrijven ze knee, waarbij ze de k niet uitspreken, maar de ee wel ongeveer zoals in het Nederlands en Duits wordt uitgesproken als een /i/.

In het Deens, Noors en Zweeds – ook allemaal Germaanse talen, maar dan net een ander takje van de stamboom – spreken ze de k wel uit, maar klinkt er daarna een variant van de /e/ (‘knee’) of /Ɛ/ (‘knè’). In geschreven vorm hebben we het dan respectievelijk over knæ, kne en knä. Het ook Germaanse maar uitgestorven Gotisch kende het woord als kniu. Het zal dan ook niemand verbazen dat al die woorden van dezelfde Protogermaanse stam komen, in dit geval *knewa.

Opmerkelijke afwijking
Des te opmerkelijker is het daarom dat het Fries hier afwijkt van de rest; daar heet het gewricht als gezegd een knibbel. Inderdaad, wel met dezelfde kni- aan het begin, maar waar komt die -bel (uitspraak ergens tussen /bəl/ en /bɔl/) vandaan? En week het Friese woord voor knie altijd al zo af, of is dat pas later ontstaan?

Om met de laatste vraag te beginnen: in het Oudfries (voor 1550) bestonden de varianten knī (met als uitspraak waarschijnlijk iets dat lijkt op ‘knie’) en knē (iets als ‘knee’). Die laatste zal haast hetzelfde hebben geklonken als rond 1700 in het Nieuwengels. Pas tegen 1750 werd de kn- in het de standaarduitspraak van het Engels gereduceerd tot n-, na ongeveer een eeuw van verzwakken en vervagen. Tegen die tijd bestond het woord knē niet meer in het Fries. Daar had het woord knibbel het al overgenomen, en dat is dus tot op de dag van vandaag zo gebleven.

Knieschijf en brood
Dat brengt ons bij de eerste vraag: waar komt die -bel in knibbel vandaan? Het EWN noemt onder het lemma ‘knie’ de Oudfriese varianten knībola en knēbolla met als betekenis “knie(schijf)”. Bij die woorden is er dus -bol(l)la toegevoegd aan de Oudfriese woorden die we in de vorige alinea zagen. Op de herkomst van die toevoeging gaat het EWN verder niet in, wat op zich natuurlijk logisch is voor een Etymologisch Woordenboek van het Nederlands. Dus ben ik wat aan het associëren geslagen en omdat -bolla mij aan het Nederlandse woord bol deed denken, heb ik dat opgezocht.

Het EWN noemt onder ‘bol’ wel het Oudfriese woord bolla, wat ‘(rond) brood’ betekende. Dat is nog heel duidelijk terug te zien in het hedendaagse Friese woord voor brood: bôle. Heerlijk, maar helaas geen aanwijzing in de richting van de knie of knieschijf. Gelukkig zijn op etymologiebank.nl ook andere woordenboeken opgenomen, waaronder het Nederlands Etymologisch Woordenboek uit 1971. En daarin wordt onder ‘bol’ kni-bola genoemd als Oudfries woord voor ‘knieschijf’. Historisch gezien zou je het Friese knibbel dus naar het Nederlands kunnen vertalen als kniebol.

Dat het woord voor ‘knieschijf’ in het Fries het standaardwoord voor de hele knie is geworden, heeft natuurlijk als gevolg dat er een ander woord nodig is om alleen de knieschijf aan te geven. Daar doen de Friezen gelukkig niet moeilijk over: een knieschijf is in wezen een stuk bot in de knie, dus noemen we het ook zo: knibbelbonkje, oftewel ‘kniebotje’. Of eigenlijk ‘kniebolbotje’.


Bronnen


Afbeelding:
Eigen collage met een detail van Susanna at her bath (1850) door Francesco Hayez, door mij gefotografeerd in The National Gallery in Londen.