WEST-GERMAANS
Kakofonie van gekakel
Taal
| 21-11-2020
Elke doordeweekse ochtend maak ik tijdens het ontbijt de vier werkdagelijkse opgaven van beterspellen.nl. Onlangs ging een van de oefeningen over de spelling van het woord kakofonie, waarbij ook de optie ‘kakelfonie’ werd gegeven. Die samentrekking van kakelen en kakofonie zette mij aan het denken: zou er een verwantschap zijn tussen die twee woorden? Het zou mij niet verbazen.
Geluidenchaos
Een kakofonie is een chaotisch geheel van allerlei klanken door elkaar. Als veel mensen door elkaar praten zodat het één drukke brij van geluiden wordt, wordt dat ook wel gekakel genoemd, wat is afgeleid van kakelen. Dat is niet alleen in het Nederlands zo, maar geldt ook voor het Friese keakelje, dat naast ‘het natuurlijke geluid van kippen’ ook ‘luid en druk praten’ betekent, en voor het Duitse gackeln dat ‘kleinerend’ gebruikt wordt voor ‘giechelen, babbelen, kletsen’, ook weer verwijzend naar het kippengeluid. De woorden kakofonie en kakelen komen qua betekenis dus wel een beetje overeen, en daarnaast beginnen beide woorden natuurlijk met dezelfde klanken. Vandaar de vraag: heeft de herkomst van kakofonie ook iets met die van kakelen te maken?
Keffen, snauwen, kaken
Hoe het woord kakelen is ontstaan, is niet helemaal duidelijk. Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands geeft aan dat het waarschijnlijk een klanknabootsend woord is, iets wat het Online Etymology Dictionary onderschrijft bij het verwante cackle: “imitative word of the noise of a hen”. Opmerkelijk genoeg werd het woord cakelen in een bron uit 1477 nog gebruikt voor het keffen van honden of het snauwen van mensen. Daarbij kan ik me de klanknabootsing minder goed voorstellen dan bij het kippengeluid, waar kakelen of kekelen volgens bronnen vanaf 1488 naar verwijst. Het OED voegt daar nog iets interessants aan toe: “perhaps partly based on Middle Dutch kake ‘jaw’, with frequentative suffix -el”. Als je het geluid van een kip imiteert, beweeg je je kaken min of meer ritmisch op en neer, dus het klinkt logisch om dat dan ‘kaken’ te noemen, met een ingevoegde -el om aan te geven dat het herhaaldelijk gebeurt. Deze verklaring maakt kakelen als benaming voor het keffen van honden of het snauwen van mensen wat mij betreft ook logischer.
Kaak
Om te kunnen bepalen of kakelen verwant is aan kakofonie, moeten we weten waar dat eerste woord vandaan komt. De verwijzing naar kaak vind ik niet terug in het EWN, maar Het Nederlands Etymologisch Woordenboek (J. de Vries, 1971) noemt het wel, en ik vind het een interessant spoor om te volgen.
Het woord kaak in de betekenis ‘mondbot’ was in het Middelnederlands nog kāke, maar die stomme -e aan het eind is, zoals bij veel woorden, op een gegeven moment weggevallen. Meestal volgt er in een etymologisch woordenboek dan één basis-woordvorm waar het woord van afstamt, maar in dit geval staan er veel variaties: *kēka-, *kekō-, *kōkō-, *keuk- en *kaukō-. Van die verschillende Protogermaanse stammen zijn dan nog weer allemaal varianten met andere klinkercombinaties afgeleid in de verschillende stadia van het Nederduits, Zweeds, Noors, Fries, Nederlands en Engels. Inderdaad, allemaal Germaanse talen. Buiten het Germaans zijn er geen verwante woorden bekend, wat zou kunnen betekenen dat de woorden afstammen van een of meer talen die in dit deel van Europa werden gesproken voordat het Germaans gangbaar werd.
Kakóphōnos
De herkomst van kakofonie is ook onduidelijk – tenminste, van het stukje kako-. Het achtervoegsel -fonie kennen we natuurlijk van woorden als telefonie en symfonie, en in iets andere vormen van bijvoorbeeld xylofoon en dictafoon. Dat komt allemaal van het Griekse phōnḗ, dat ‘geluid, klank, stem’ betekent, en waar in de taalkunde onder andere het woord fonetisch op gebaseerd is.
Van het morfeem kako- is bekend dat het is gevormd uit kakós, Grieks voor ‘slecht’, maar hoe dat woord is ontstaan, is volgens het EWN onduidelijk. In het OED staat onder cacophony echter dat het van de Proto-Indo-Europese stam *kakka- komt, wat "to defecate" (‘zich ontlasten’) betekent. Plat gezegd, inderdaad: kakken. Dat is vermoedelijk een klankwoord uit de kindertaal, volgens een zekere Watkins als "imitatie van glottissluiting tijdens ontlasting". De glottis is een onderdeel van het spraakorgaan, dat je onder andere sluit als je de klank 'k' maakt. En dat komt dan wel weer aardig in de buurt van de imitatie van het geluid van kippen, afhankelijk van hoe je dat doet, natuurlijk.
Te veel en te weinig
Het voert veel te ver om nu in één grote stap alle varianten van de voorlopers van kaak te verbinden aan het geluid dat je maakt bij het sluiten van je glottis, wat misschien de herkomst is van een woord dat vermoedelijk een klankwoord uit de kindertaal is. Aan de andere kant vind ik de overeenkomsten – het op een neer bewegen van je kaak en het herhaaldelijk maken van een 'ka'-klank – te opmerkelijk om helemaal te negeren. Helemaal omdat er bij de herkomst van kaak en verwante woorden in andere talen zo veel verschillende proto-stammen zijn. Er is wat mij betreft te veel onduidelijk om het uit te sluiten. Er is aan de andere kant ook te weinig duidelijk om een link tussen kakofonie en kakelen te bevestigen. Dit stukje heeft dus niet echt een duidelijke conclusie, mijn vraag blijft onbeantwoord. Kak!
Geluidenchaos
Een kakofonie is een chaotisch geheel van allerlei klanken door elkaar. Als veel mensen door elkaar praten zodat het één drukke brij van geluiden wordt, wordt dat ook wel gekakel genoemd, wat is afgeleid van kakelen. Dat is niet alleen in het Nederlands zo, maar geldt ook voor het Friese keakelje, dat naast ‘het natuurlijke geluid van kippen’ ook ‘luid en druk praten’ betekent, en voor het Duitse gackeln dat ‘kleinerend’ gebruikt wordt voor ‘giechelen, babbelen, kletsen’, ook weer verwijzend naar het kippengeluid. De woorden kakofonie en kakelen komen qua betekenis dus wel een beetje overeen, en daarnaast beginnen beide woorden natuurlijk met dezelfde klanken. Vandaar de vraag: heeft de herkomst van kakofonie ook iets met die van kakelen te maken?
Keffen, snauwen, kaken
Hoe het woord kakelen is ontstaan, is niet helemaal duidelijk. Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands geeft aan dat het waarschijnlijk een klanknabootsend woord is, iets wat het Online Etymology Dictionary onderschrijft bij het verwante cackle: “imitative word of the noise of a hen”. Opmerkelijk genoeg werd het woord cakelen in een bron uit 1477 nog gebruikt voor het keffen van honden of het snauwen van mensen. Daarbij kan ik me de klanknabootsing minder goed voorstellen dan bij het kippengeluid, waar kakelen of kekelen volgens bronnen vanaf 1488 naar verwijst. Het OED voegt daar nog iets interessants aan toe: “perhaps partly based on Middle Dutch kake ‘jaw’, with frequentative suffix -el”. Als je het geluid van een kip imiteert, beweeg je je kaken min of meer ritmisch op en neer, dus het klinkt logisch om dat dan ‘kaken’ te noemen, met een ingevoegde -el om aan te geven dat het herhaaldelijk gebeurt. Deze verklaring maakt kakelen als benaming voor het keffen van honden of het snauwen van mensen wat mij betreft ook logischer.
Kaak
Om te kunnen bepalen of kakelen verwant is aan kakofonie, moeten we weten waar dat eerste woord vandaan komt. De verwijzing naar kaak vind ik niet terug in het EWN, maar Het Nederlands Etymologisch Woordenboek (J. de Vries, 1971) noemt het wel, en ik vind het een interessant spoor om te volgen.
Het woord kaak in de betekenis ‘mondbot’ was in het Middelnederlands nog kāke, maar die stomme -e aan het eind is, zoals bij veel woorden, op een gegeven moment weggevallen. Meestal volgt er in een etymologisch woordenboek dan één basis-woordvorm waar het woord van afstamt, maar in dit geval staan er veel variaties: *kēka-, *kekō-, *kōkō-, *keuk- en *kaukō-. Van die verschillende Protogermaanse stammen zijn dan nog weer allemaal varianten met andere klinkercombinaties afgeleid in de verschillende stadia van het Nederduits, Zweeds, Noors, Fries, Nederlands en Engels. Inderdaad, allemaal Germaanse talen. Buiten het Germaans zijn er geen verwante woorden bekend, wat zou kunnen betekenen dat de woorden afstammen van een of meer talen die in dit deel van Europa werden gesproken voordat het Germaans gangbaar werd.
Kakóphōnos
De herkomst van kakofonie is ook onduidelijk – tenminste, van het stukje kako-. Het achtervoegsel -fonie kennen we natuurlijk van woorden als telefonie en symfonie, en in iets andere vormen van bijvoorbeeld xylofoon en dictafoon. Dat komt allemaal van het Griekse phōnḗ, dat ‘geluid, klank, stem’ betekent, en waar in de taalkunde onder andere het woord fonetisch op gebaseerd is.
Van het morfeem kako- is bekend dat het is gevormd uit kakós, Grieks voor ‘slecht’, maar hoe dat woord is ontstaan, is volgens het EWN onduidelijk. In het OED staat onder cacophony echter dat het van de Proto-Indo-Europese stam *kakka- komt, wat "to defecate" (‘zich ontlasten’) betekent. Plat gezegd, inderdaad: kakken. Dat is vermoedelijk een klankwoord uit de kindertaal, volgens een zekere Watkins als "imitatie van glottissluiting tijdens ontlasting". De glottis is een onderdeel van het spraakorgaan, dat je onder andere sluit als je de klank 'k' maakt. En dat komt dan wel weer aardig in de buurt van de imitatie van het geluid van kippen, afhankelijk van hoe je dat doet, natuurlijk.
Te veel en te weinig
Het voert veel te ver om nu in één grote stap alle varianten van de voorlopers van kaak te verbinden aan het geluid dat je maakt bij het sluiten van je glottis, wat misschien de herkomst is van een woord dat vermoedelijk een klankwoord uit de kindertaal is. Aan de andere kant vind ik de overeenkomsten – het op een neer bewegen van je kaak en het herhaaldelijk maken van een 'ka'-klank – te opmerkelijk om helemaal te negeren. Helemaal omdat er bij de herkomst van kaak en verwante woorden in andere talen zo veel verschillende proto-stammen zijn. Er is wat mij betreft te veel onduidelijk om het uit te sluiten. Er is aan de andere kant ook te weinig duidelijk om een link tussen kakofonie en kakelen te bevestigen. Dit stukje heeft dus niet echt een duidelijke conclusie, mijn vraag blijft onbeantwoord. Kak!
WEST-GERMAANS
In de rubriek West-Germaans bespreek ik met enige regelmaat een woord dat mij opvalt. Ik kijk naar de betekenissen en vormen van het woord, en vooral naar waar het woord vandaan komt. Daarbij vergelijk ik de vier West-Germaanse talen Nederlands, Engels, Fries en Duits, met af en toe een onvermijdelijk uitstapje over de fictieve West-Germaanse grens.
Bronnen
- Etymologische woordenboeken: etymologiebank.nl, dwds.de, etymonline.com.
- Het Wurdboekportaal van Taalweb Frysk.
- Afbeelding: eigen werk (detail van een onvoltooid schilderij, 2008).