WEST-GERMAANS
Sûpengroattenbrij
Taal
| 13-09-2019
Toen ik het woord sûpengroattenbrij voor het eerst hoorde, vond ik het gelijk een leuk woord. Het heeft een lekker metrum en het klinkt zo heerlijk Fries. Dat is het woord natuurlijk ook, maar het gerecht niet per se. Dat kende ik als kind al onder de naam gortepap.
Wij aten in mijn herinnering niet zo vaak gortepap, maar ik weet nog wel dat het zowel warm als koud gegeten kan worden en dat we er vaak stroop of bruine basterdsuiker doorheen roerden – het laatste had mijn voorkeur. Desondanks vond ik gortepap net wat te zuur en slijmerig; ik had liever griesmeel- of rijstepap. Al die traditionele pappen associeerde ik altijd heel erg met Overijsselse arbeiders, ik weet niet waarom. Misschien wel omdat men daar van gortepap kruudmoes maakte (mijn jongere ik zegt: geen aanrader). Maar zo lokaal blijkt karnemelkse gortepap niet te zijn.
In de herkomst van de woorden zit wel duidelijk een verschil. Karnemelk is de zure melk die overblijft na het karnen, het ‘uit de melk afzonderen van boter’. Gekarnde melk, dus karnemelk - logisch. Daar is in sûpe echter niets van terug te vinden. Bij gebrek aan een Frysk Etymologysk Wurdboek heb ik maar op etymologiebank.nl onder ‘soep’ gekeken. Dat klinkt redelijk hetzelfde en het is ook vloeibaar voedsel, dus wie weet… Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (EWN) noemt soep ‘vloeibare kost’ en verwijst naar het woord sop. Daar wordt gewezen op de verwantschap met de woorden soep, sap en zuipen, wat mijn vermoeden sterkt dat ik hier goed zit, want in het Fries is soep sop en zuipen sûpe.
Het EWN vertelt nog meer, onder andere dat het Middelnederlandse sop(pe) in het algemeen ‘vloeibare spijs’ betekent en in het bijzonder ‘vloeistof (bijv. gekookte melk, karnemelk, vleesnat, soep, wijn, bier, water) waarin brood wordt gebrokkeld of gedoopt’. Het Middelnederlands is een voorloper van het Nieuw Nederlands dat wij nu spreken, en ligt dus ietsje dichter bij het West-Germaans waar ook het Fries van afstamt. Als je de betekenis na ‘in het bijzonder’ leest, zou je denken dat ik het al over het woorddeel pap of brij heb, maar het gaat nog steeds over de karnemelk. Daarop lijkt vooral de algemene betekenis ‘vloeibare spijs’ van toepassing.
Voordat ik verder ga naar de gort en de pap, de groatten en de brij, maak ik nog even een uitstapje naar het Engels en Duits. Voor zover ik heb kunnen vinden, worden er in Groot-Brittannië en Duitsland wel allerlei andere brouwsels met gort gemaakt, maar kennen ze geen karnemelkse gortepap. Karnemelk daarentegen kennen ze wel. In het Engels heet karnemelk buttermilk en de Duitsers noemen hetzelfde product Buttermilch. In de Van Dale wordt bij karnemelk verwezen naar botermelk, waar dan weer bij staat dat het Belgisch Nederlands is en niet algemeen. Op het Wurdboekportaal van Taalweb Frysk levert de zoekterm ‘bûtermolke’ niets op, dus dat woord lijkt niet te bestaan (tot nu toe misschien, want het staat in deze zin…).
In de Online Etymology Dictionary (OED) staat bij buttermilk “1520s”. Het woord gaat dus al even mee. Toch bijzonder dat er desondanks zowel in het Nederlands als het Fries een heel ander woord voor gebruikt wordt dan in het Engels en Duits, hoewel karnemelk ook is samengesteld met -melk en iets zegt over het proces waaruit de vloeistof ontstaat. Maar waar buttermilk, Buttermilch en karnemelk allemaal aangeven dat het product te maken heeft met het karnen (boter uit melk halen), komt het woord melk (molke) in het Friese sûpe niet voor. Geen bûtermolke of tsjernemolke dus, terwijl alle grondwoorden daarvoor wel bestaan (tsjernje is karnen, tsjerne is het voltooid deelwoord daarvan). Ik zou verwachten dat de naam van het product zich met de techniek van het karnen verspreid zou hebben, maar kennelijk is dat toch anders gegaan.
Wij aten in mijn herinnering niet zo vaak gortepap, maar ik weet nog wel dat het zowel warm als koud gegeten kan worden en dat we er vaak stroop of bruine basterdsuiker doorheen roerden – het laatste had mijn voorkeur. Desondanks vond ik gortepap net wat te zuur en slijmerig; ik had liever griesmeel- of rijstepap. Al die traditionele pappen associeerde ik altijd heel erg met Overijsselse arbeiders, ik weet niet waarom. Misschien wel omdat men daar van gortepap kruudmoes maakte (mijn jongere ik zegt: geen aanrader). Maar zo lokaal blijkt karnemelkse gortepap niet te zijn.
Gortepap
Dat er ook een Friese benaming voor karnemelkse gortepap is, geeft aan dat het in elk geval ook noordelijker dan Overijssel gegeten werd. In het Fries heet karnemelkse gortepap als gezegdsûpengroattenbrijUitspraak ± soep'n-grwatt'nbrei, met een g als in 'goal'
. Behalve dat ik dat meteen een leuk woord vond, vroeg ik me ook af hoe ze daar bij kwamen, zo’n naam. Leg je het woord naast zijn Nederlandse equivalent, dan blijkt de opbouw vergelijkbaar. In het Nederlands is karnemelkse gortepap opgebouwd uit karnemelk, gort en pap. In het Friese woord zitten dezelfde onderdelen: sûpe, grôt en brij. Bij het aan elkaar plakken is grôt vervormd tot groatten. En het Nederlandse bijvoeglijk naamwoord karnemelkse zit in het Fries in het zelfstandig naamwoord ingebakken.
In de herkomst van de woorden zit wel duidelijk een verschil. Karnemelk is de zure melk die overblijft na het karnen, het ‘uit de melk afzonderen van boter’. Gekarnde melk, dus karnemelk - logisch. Daar is in sûpe echter niets van terug te vinden. Bij gebrek aan een Frysk Etymologysk Wurdboek heb ik maar op etymologiebank.nl onder ‘soep’ gekeken. Dat klinkt redelijk hetzelfde en het is ook vloeibaar voedsel, dus wie weet… Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (EWN) noemt soep ‘vloeibare kost’ en verwijst naar het woord sop. Daar wordt gewezen op de verwantschap met de woorden soep, sap en zuipen, wat mijn vermoeden sterkt dat ik hier goed zit, want in het Fries is soep sop en zuipen sûpe.
Het EWN vertelt nog meer, onder andere dat het Middelnederlandse sop(pe) in het algemeen ‘vloeibare spijs’ betekent en in het bijzonder ‘vloeistof (bijv. gekookte melk, karnemelk, vleesnat, soep, wijn, bier, water) waarin brood wordt gebrokkeld of gedoopt’. Het Middelnederlands is een voorloper van het Nieuw Nederlands dat wij nu spreken, en ligt dus ietsje dichter bij het West-Germaans waar ook het Fries van afstamt. Als je de betekenis na ‘in het bijzonder’ leest, zou je denken dat ik het al over het woorddeel pap of brij heb, maar het gaat nog steeds over de karnemelk. Daarop lijkt vooral de algemene betekenis ‘vloeibare spijs’ van toepassing.
Voordat ik verder ga naar de gort en de pap, de groatten en de brij, maak ik nog even een uitstapje naar het Engels en Duits. Voor zover ik heb kunnen vinden, worden er in Groot-Brittannië en Duitsland wel allerlei andere brouwsels met gort gemaakt, maar kennen ze geen karnemelkse gortepap. Karnemelk daarentegen kennen ze wel. In het Engels heet karnemelk buttermilk en de Duitsers noemen hetzelfde product Buttermilch. In de Van Dale wordt bij karnemelk verwezen naar botermelk, waar dan weer bij staat dat het Belgisch Nederlands is en niet algemeen. Op het Wurdboekportaal van Taalweb Frysk levert de zoekterm ‘bûtermolke’ niets op, dus dat woord lijkt niet te bestaan (tot nu toe misschien, want het staat in deze zin…).
In de Online Etymology Dictionary (OED) staat bij buttermilk “1520s”. Het woord gaat dus al even mee. Toch bijzonder dat er desondanks zowel in het Nederlands als het Fries een heel ander woord voor gebruikt wordt dan in het Engels en Duits, hoewel karnemelk ook is samengesteld met -melk en iets zegt over het proces waaruit de vloeistof ontstaat. Maar waar buttermilk, Buttermilch en karnemelk allemaal aangeven dat het product te maken heeft met het karnen (boter uit melk halen), komt het woord melk (molke) in het Friese sûpe niet voor. Geen bûtermolke of tsjernemolke dus, terwijl alle grondwoorden daarvoor wel bestaan (tsjernje is karnen, tsjerne is het voltooid deelwoord daarvan). Ik zou verwachten dat de naam van het product zich met de techniek van het karnen verspreid zou hebben, maar kennelijk is dat toch anders gegaan.
WEST-GERMAANS
In de rubriek West-Germaans bespreek ik om de week een woord dat mij opvalt. Ik kijk naar de betekenissen en vormen van het woord, en vooral naar waar het woord vandaan komt. Daarbij vergelijk ik de vier West-Germaanse talen Nederlands, Engels, Fries en Duits, met af en toe een onvermijdelijk uitstapje over de fictieve West-Germaanse grens.
Over twee weken ga ik verder met de gort...